Met haar grijze krullen komt ze tot net onder mijn kin. Helder blauwe kraaloogjes kijken me lief en tegelijk onzeker aan. De kleine gouden bril verhult niet de hoge sterkte van -18 dpt, die ze hard nodig heeft om haar gevoel van nutteloosheid in deze wereld te verkleinen.
Mevrouw B. is begin 70 en ik ken haar sinds mijn tijd op de oogpoli in het Albert Schweitzer Ziekenhuis (2003). Ze is daar nog steeds onder controle, maar reist ook jaarlijks met de bus naar mijn winkel. Dat is voor haar een hele onderneming en dat terwijl ik eigenlijk niets meer voor haar kan betekenen. Op oogheelkundig gebied tenminste …
Ze durft niet meer in haar eentje met de bus, ze kijkt naar haar man en zucht diep, hoe nutteloos is haar bestaan. Bang dat ze een misstap maakt of stommiteiten uithaalt. Mensen kijken altijd al zo naar haar. Dat heeft niet zozeer met haar ogen te maken, maar wel met haar huid. Overal heeft ze grote en kleine bulten, het gevolg van de ziekte Von Recklinghausen.
Maar, zegt ze resoluut, als ze me niet willen zien draaien ze hun hoofd maar om.
Deze harde opstelling van mevrouw B. steekt vanbinnen. Ze bijt hard van zich af en tegelijk doet ze zo krampachtig haar best om mensen aan zich te binden.
In de supermarkt heeft ze nu haar vaste hulpjes. Een glazen pot pakt ze niet meer van de bovenste plank, bang dat ze misgrijpt en de HAK bruine bonen op de vloer spatten. De euromunten kan ze niet meer van elkaar scheiden, een vertrouwde caissière plukt ze uit haar portemonnee.
In de meetruimte meet ik haar gezichtsscherpte, het minste wat ik kan doen. Als ik haar vertel dat het niet achteruit is gegaan (nog steeds 10% voor het rechteroog, haar linkeroog ziet alleen nog licht en donker), antwoordt ze met het zoveelste “ja, maar…”. En ze vertelt nog een verhaal, nu over een chirurg die haar niet durfde te opereren vanwege medische risico’s. Het verband mis ik in eerste instantie, maar ze pakt me opnieuw met haar woorden:
Wat een sukkel ben ik toch!
Terwijl ik naar haar luister hoor ik tussen de zinnen haar wanhoop en onzekerheid. Ze blijft maar praten over hoe ze zich nog redt thuis en op straat, bang als ze is dat ze haar laatste beetje zicht moet gaan missen. Wat trouwens helemaal niet zo zeker gaat gebeuren.
Als er even een stilte valt pak ik mijn kans. Woorden die al die tijd al in mijn hoofd zingen, ze moet het horen en luisteren zal ze.
Maar u bent veel meer dan alleen een stel ogen!
Ze zwijgt, lijkt even uit het veld geslagen, zonder woorden, er klinkt geen ‘ja maar’. Dan kijkt ze me vragend aan en vertel ik haar dat natuurlijk haar zicht ongelooflijk belangrijk is, maar dat ze veel meer mens is dan dat. Ze lacht, ze luistert, ze denkt mee met mensen en geeft raad, ze maakt grappen en geeft lucht aan andermans levens.
Ze geeft licht, ook al doen haar ogen het niet meer zo goed.
Het onderzoek is klaar. We lopen de meetruimte uit en ten overstaan van collega’s en de 5 wachtende klanten slaat ze haar armen om mijn nek. Door haar kleine postuur trekt ze me naar beneden in een stevige knuffel. De vraag of het mag volgt wat laat, geklemd tussen haar armen stormen emoties door mijn lijf. Dank je wel, is alles wat ze nog zegt. Haar blik is veranderd. Ik slik een paar keer goed en bedenk me dat het leven van een brillenmeisje niet altijd en alleen over brillen hoeft te gaan …
Mooi! Kippevel..en herken dit uit duizenden!