“Hij zegt dat ik er niet uit zie met die bril.”
Haar ogen worden rood en vochtig, maar ze blijft me aankijken.
Ergens van binnen voel ik een steek.
Ik kan niet zeggen waar precies.
Ik slik, open mijn mond en sluit hem weer.
“Elke dag, als hij thuis komt van zijn werk, zegt hij er wel iets naars over.”
Haar hand raakt even het metaal van de bril aan, alsof ze zijn koude woorden voelt.
“Diana, als ik zo nog 3 jaar mijn bril moet dragen dan …”
Ze maakt haar zin niet af. Kijkt door het raam. Knippert met haar ogen.
Ze is niet de jongste meer.
Ik vind haar een pracht mens.
Mijn collega’s ook.
Haar gezondheid zorgt ervoor dat ze afhankelijk is van mensen om haar heen. Ook thuis. De strijd om in leven te blijven heeft ze tot nu toe steeds gewonnen. Weliswaar met zichtbare consequenties in het dagelijks leven.
“Koffie?” vraag ik.
Nog voordat ik in de keuken ben weet ik de oplossing.
Want dat het zo niet verder kan is wel duidelijk.
We nemen een slokje. Er wordt een grapje gemaakt. Daar is ze goed in.
De zonnige zijde ziet ze altijd.
Gisteren was ze weer in mijn winkel.
Ik laat haar de oplossing zien. Zelfde montuur, andere kleur. In plaats van rustig, stijlvol, nu naar fris, opvallend. Verschillende stijlen, maar ze staan haar beiden prachtig.
“Dit moet hij toch mooi vinden?”
Er is twijfel in haar stem.
Niet vanwege de bril. Maar door de onzekerheid die híj haar geeft.
Ik voel weer die steek. Het is niet eerlijk dat zij zich zo voelt. Mooi mens!
Als ik ooit een klant een knuffel had willen geven dan was het wel nú.
Ik schroef haar glazen om en we nemen afscheid.
“Laat me snel horen wat hij er van vindt!”
Vandaag staat ze met de allermooiste bos bloemen in de winkel.
Ze legt haar hand op mijn arm, ik de mijne op haar schouder.
Een geoorloofde ‘knuffel’ tussen klant en winkelier.
“DANK JE WEL” schreeuwen haar vochtige ogen.